Manzanita (appeltje) werd geboren in het zigeunergezin waar zijn vader, zanger Rafael Ortega Gracía en zijn moeder, danseres Trinidad Heredia Jiménez, hun zoon bewerkten om in de muziekindustrie te stappen en zich bezig te houden met Rumba en Flamenco.
Hij was neef van Manolo Caracol.
Hij kreeg als cadeau tijdens “Los Reyes Magos” (Drie koningen; Spaanse kinderen krijgen dan cadeautjes in plaats van met de Kerst) een gitaar en een half jaar later speelde hij in het Tablao Zambra in Madrid waar zijn moeder danste.
Op zijn 12e jaar vertrok hij daar en ging spelen in het Tablao “Los Canasteros”. Tegelijkertijd speelde hij in de groep van Enrique Morente en Carmen Sevilla.
Op zijn 15e speelde hij in het Tablao Torrebermejas en Café de Chinitas waar hij het podium deelde met La Chunga.
Hij ging vervolgens met Enrique Morente op tournee naar Mexico, waar hij zijn toekomstige groepsgenoten van “Los Chorbos” ontmoette. Inmiddels begeleidde hij ook al een aantal malen Camarón.
Begin jaren 70 richtte hij nl. samen met Miguel en Amador Losada en Alfonso Gabarre de flamencogroep “Los Chorbos” op. Hun debuutalbum was “Sonido Cañorroto” (genoemd naar de Madrileense buurt Carabanchel) waar ze allemaal woonden en kwam in 1974 uit.
In 1978 besloot Manzanita solo te gaan en bracht zijn eerste eigen album uit “Poco Ruido y Mucho Duende” waarop het vervolgens beroemd geworden nummer “Verde” staat op een tekst van Federico García Lorca.
Hij was een van de eersten die meewerkte aan de ontwikkeling van de nuevo flamenco. Hij combineerde flamenco met Rumba en met Popmuziek. Verder gebruikte hij ook Portugese en Italiaanse muziek om flamenco in te verwerken.
Op 5 december 2004 kwam hij te overlijden als gevolg van een hartstilstand.