Ik vraag periodiek iemand uit de flamencowereld om in de rubriek "El Quejío" een column te schrijven. De onderwerpkeuze is vrij, maar moet uiteraard wel flamenco-gerelateerd zijn. Maar daarbinnen is de inhoud dus vrij.
Deze 41e column is geschreven door percussionist Ron van Holland.
Een korte biografie van Ron van Holland:
De in Wageningen geboren en nu in Utrecht wonende percussionist Ron van Holland, alias El Cajarrón, zette zijn eerste stappen op het percussiepad toen hij speelde in het tambourscorps bij een plaatselijke harmonie. Hij begon met zijn eerste cajónlessen bij Mario Cortés en was bij de eersten die cajón binnen flamenco in Nederland ging bespelen. Hij werd lid van de groep La Primavera en vormt sinds 2005 met John Fillmore, Franklin Heijligers en Paul Weiling het John Fillmore Quartet en is eveneens lid van het Peter Kalb Trio.. En hoe het zo kwam en verder ging, lees je hieronder...
Toen John van mij vroeg een column te schrijven voor El Flamenco dacht ik: “waar moet ik in hemelsnaam over schrijven?” Eerlijk gezegd denk ik dat nog steeds. Er is al zoveel over flamenco geschreven.
Voor alles moet een eerste keer zijn. Dat gold ook voor mijn eerste schreden op het podium en kennismaking met flamenco. Het was 1991. Ik was 22 jaar en verliet mijn vertrouwde “dorp” Wageningen voor de grote stad Utrecht. HBO Verpleegkunde ging ik studeren. Niet heel bewust moet ik zeggen; maar het leek me wel wat. Mijn zus Rian woonde al langere tijd in Utrecht en kwam met een tip. In de Sterrenbos Studios in Utrecht volgde zij flamencodanslessen bij Centro Flamenco Puro. Ze vond het helemaal geweldig en bovenal erreg gezellig. Flamenco, wat is dat? De enige spaanstalige muziek die ik toen kende kwam van niemand minder dan Julio Iglesias en natuurlijk de Gipsy Kings. Een week later stond ik samen met een goede vriend van me in de sevillanasles van Rini Kersten. Beiden in een Levi's 501 en op Sancho Cowboylaarzen (modestuiptrekking van de jaren 80) te stuntelen op “Candela Candela” van El Mani. Vier weken later zaten we in de mannenklas van Rini en een semester verder volgde we een Masterclass van niemand minder dan El Ciro. Ik schijn daar een Fandangos de Huelva geleerd te hebben. Alleen de salida kan ik me herinneren en die heb ik dan ook meerdere keren, tot groot genoegen van menig toeschouwer, in mijn appartement aan de Vleutenseweg, ten tonelen gebracht. Meestal gebeurde dit wanneer er voldoende alcoholische versnaperingen waren genuttigd.
La Primavera
Of ik ook een keer een concert wilde bijwonen van Inéz Arrubla, een flamencodanseres? Tuurlijk wilde ik dat. In de Sterrenbos Studio was het concert en na afloop, zoals gebruikelijk destijds, groot feest met live muziek, Paëlla van Casa Sanchez en honderd zwierende flamencorokken op Sevillanasmuziek. De sfeer in Sterrenbos was super! Ik had toen nog niet echt flamencozang gehoord en wat mij nog het meest verbaasde en tegelijkertijd intrigeerde, was de man met lang haar op een houten kist. Miquel Sanchez heette hij, een Andalusiër die in België woonde. De cajón heette toen nog caja. Rini Kersten had er een meegenomen vanuit Madrid waar hij zelf dans had gestudeerd en van waar uit hij later een groot deel van de flamencoartiesten naar Nederland haalde voor de welbekende, jaarlijkse “Noche Flamenca” in Vredenburg en de theatertournees in Nederland. De caja was een zeer oncomfortabele kist waar je wel erg kleine billetjes voor moest hebben om er überhaupt op te kunnen blijven zitten. Die Miquel kon er wel mee uit de voeten en ik vond het wel cool wat hij deed.
Destijds bestond mijn muzikale ervaring uit het meespelen in het tambourkorps van een Harmonie (stel je voor, jaren 80, een bruin met geel uniform, een bruine bontmuts met zo'n gele pluim erop en dan achter zo'n meute marjorettes in veel te korte rokjes en opwindende, wit leren laarzen met veters) en drums in een eigen bandje wat luisterde naar de naam “The Fridge”. Kippevel als ik eraan terugdenk. Er verstreek enige tijd. Ik bracht vele uurtjes door in CFU, ik zakte voor mijn propedeuse en Centro Flamenco Puro verhuisde naar de Catharijnesteeg. Mijn danslaarzen had ik inmiddels aan de wilgen gehangen en ging me richten op de cajón. Zo werd deze tenminste geïntroduceerd door Mario Cortés. Mario is flamencogitarist en ging toen zelf cajóns bouwen. Deze klonken geweldig en waren een enorme verbetering t.o.v. de bestaande, veel kleine caja’s. Mario ging ook workshops geven in Nederland en die volgde ik natuurlijk trouw. Samen met Antal Steixner en Marvin Cortés (zoon van) waren wij de pioniers van de flamencopercussie in Nederland. Destijds had je in Utrecht twee goeddraaiende flamencogroepen: Arte y Compás en La Primavera. La Primavera zocht een percussionist. De groep bestond aanvankelijk uit; Mascha Meijman, Rian van Holland (later Harriët Ijssel de Schepper) Tino van der Sman, Jasper Lockefeer (later Arturo Ramón), Rafael Calvan en Olayo Jimenez (later met Erminia Fernandez Córdoba en Carles Denia).
Ik mocht een keer meerepeteren op een zelfgemaakte cajón van Tino (door zijn vader Leo zeer vakkundig in elkaar gezet). Deze had peseta's losjes in plakband tussen het voorblad en de kist in zitten. Dit gaf een rammelend geluid. Nu kunnen we ons hier niets meer bij voorstellen. De cajón heeft een evolutie doorgemaakt die zijn weerga niet kent. Van `poormansdrum` uit Peru tot professioneel vervaardigd muziekinstrument.
Inmiddels heb ik meerdere merken geprobeerd: Mario Cortés, De La Rosa, Di Gregorio, Ritmo en Schlagwerk. Bij het laatste merk ben ik blijven steken. Deze cajón speelt en klinkt voor mij het beste van allemaal. Er zijn nu zoveel merken, modellen, variaties en aanpassingen dat er voor ieder wat wils is. Ik was van mijn drumlessen en tamboertijd gewend om van notenschrift te drummen maar dat was er nu niet meer bij. Ik wist niet wat me overkwam. Maatsoorten over 12 tellen met accenten op vreemde plekken in de maat (compas) etc. Het was meteen met alles erop en eraan. Danschoreografieën, ingewikkelde falseta's en zang die door merg en been ging. Dit was zo nieuw voor mij, zo gaaf en zo vol van alles wat mij aanspreekt bij het maken van muziek en performen.
Nu kijk ik daar bewust en analytisch op terug. Toen overkwam het mij. Ik speelde koud een half jaar cajón en ik deed mee in een groep met geweldige, professionele artiesten en muzikanten. Er was geen weg meer terug. De trein is gaan rijden en is, op een paar haltes na, nergens meer gestopt. Ook bij Arte y Compas viel ik toen regelmatig in voor mijn goede vriend en collegadrummer/ percussionist Nausad Kiamoeddin. Wat een groep was dat zeg! Gerard Postma (gitaar), José Adame (gitaar), Rafaël Calvan (zang), Maria Adame (dans) en Miquel Muñoz (dans). Veel later ben ik ook percussionist geworden in instrumentale flamencogroepen zoals John Fillmore Quartet, Adrian Elissen Trio en het Peter Kalb Trio en de dansgroepen Grupo Masflamenco en Flamenco con Mil amores.
Ten opzichte van dans begeleiden, een andere benadering van spelen, een hele andere rol die meer dragend is (rol van drummer). Het vak van dans begeleiden heb ik bij La Primavera geleerd. Met deze groep mensen optreden was vaak betoverend. We werkten samen met artiesten uit Sevilla die Tino en Mascha goed kende vanuit de Fundación Christina Heeren. Geweldige mensen en artiesten waarvan ik zo kon genieten op het podium dat ik nog weleens vergat om zelf te gaan spelen.
Ik ging steeds vaker naar Spanje en volgde daar cursussen bij bekende percussionisten en leerde mijn taalvaardigheid verbeteren door een tijdlang in Granada te gaan wonen. Het flamencoleven als het ware op te snuiven en er een eigen draai aan te geven.
Ik denk dat ik hiermee dan ook tot de kern van deze column kom, ofwel, “wat wil ik de mensheid nu eigenlijk vertellen?”. Ik had in deze column natuurlijk uitgebreid kunnen ingaan op de verschillende toppercussionisten die momenteel de scepter zwaaien in de flamencowereld in Spanje, wie mijn favorieten zijn, wie mij inspireren en op het puntje van mijn stoel doen zitten. Wellicht een volgende keer. Ik dacht, eerst maar eens voorstellen. Vertrekken vanuit mijn eigen kaders en de lezer laten weten wat mij beweegt om percussionist te zijn en van, o.a. flamenco te houden. Ieder doet op het zijn eigen manier, muziek beleven, flamenco beleven ofwel het leven leven. Wanneer de muziek, de beweging en het ritme met elkaar samenvloeien tot een geheel. Als het verhaal zichzelf vertelt en het publiek meeneemt op reis, kan het zo zijn dat de geluidsfrequenties in een neutraalstand terechtkomen en ik niet meer bewust ben van het feit dat er geluid is. Dan komt alles samen en gaat het muziek maken als vanzelf. Heerlijk! Het publiek kijkt gespannen en geniet.
Ongegeneerd de aandacht opeisen, het publiek pleasen en laten zien wat je kunt. Samen een optreden naar het hoogste niveau tillen en van elkaars spel genieten. Een mooi geluid neerzetten, niet te hard maar ook niet te zacht. Stevig en met overtuiging, van heel klein naar bombastisch. Of het nou flamenco is of popmuziek, jazz of funk. Eigenlijk maakt het me niet uit: it's the groove that makes you move. In flamenco wordt groove, soniquete genoemd en wanneer we helemaal bedwelmd raken door de klanken, duende! Nou, ik heb het gelukkig allemaal beleefd en nog steeds! Mijn muzikale carrière kreeg begin dit jaar een onverwachte wending. Johan Frauenfelder belde me op. Of ik wilde invallen in zijn band, de Haagse Règâhs. En of ik dat wilde! In deze band valt voor mij nu alles op zijn plek. Flamenco (100% flamingo), muziek, zang, dans en bovenal humor! “gaan met die banaan!”. Een man uit Utrecht die in de Haagse Règâhs komt spelen noemen we ook wel: de Utrègâh! Ik voel me gelukkig. Ik speel!