Ik vraag periodiek iemand uit de flamencowereld om in de rubriek "El Quejío" een column te schrijven. De onderwerpkeuze is vrij, maar moet uiteraard wel flamenco-gerelateerd zijn. Maar daarbinnen is de inhoud dus vrij.
Deze 43e column gaat over flamencogitarist Juan Romano.
Een korte biografie van Juan Romano:
De in Gestel geboren 65-jarige flamencogitarist Rolf van Marle, maakt al vanaf zijn 5e jaar muziek, speelde al snel vervolgens gitaar, vanaf zijn 17e flamenco en trad voor het eerst 5 jaar later op.
Hij kwam uit een muzikaal gezin en via een talentenjacht (ook toen al dus!) belandde hij op TV. Vele jaren en bezoeken aan Spanje later, gebeurde het zelfs dat hij toevallig de mogelijkheid kreeg La Paquera de Jerez op een podium bij een Bulería te begeleiden.
Met de groep "Conquistador" scoorde hij een wereldhit ("Argentina") tijdens het WK Voetbal in Argentinë.
Hij ontmoette Paco de Lucía die, toen hij Juan hoorde spelen, zei "Als jij een Hollander bent, ben ik een Chinees”.
Juan Romano werd geboren als Rolf van Marle. Hij kreeg grote erkenning onder zijn artiestennaam als flamencogitarist. "De Stratummer" zocht hem en zijn vrouw Mieke op in hun bijzonder ingerichte huis in Stratum.
¿Es usted un Stratummer?
Ik ben in Gestel geboren maar ik trok altijd naar Stratum, de muzikantenwijk van Eindhoven. Hier woonden Lenny Kuhr, Piet Sauer, The Phantoms, Peter Koelewijn; noem ze maar op. In de jaren zestig op de bromfiets naar ’t Zolderke aan het Gerardusplein. Dat was de bovenverdieping van de toenmalige kleuterschool, nu basisschool De Talisman. Er traden allerlei groepen op, al er mocht geen alcohol worden geschonken. In de pauze gingen we dus naar het toenmalige café de Buun wat daar schuin tegenover was.
Hoe lang maak je al muziek?
Vanaf mijn vijfde, dus inmiddels zestig jaar. Mijn moeder speelde gitaar en mijn vader speelde in een mondharmonica-trio en ook mijn broers en zus maakten allemaal muziek. Na het eten moesten we altijd aan tafel blijven zitten en allemaal zingen. De ene de eerste stem een andere de tweede of de derde stem en een dag later iedereen weer anders. Muziekles aan de eettafel. Maar zingen vond ik minder, ik zag meer in zo’n gitaar die mijn moeder bespeelde. Zij heeft me al ook snel de eerste akkoorden geleerd. Op een oude gitaar van Peter Koelewijn want zijn broer Theo was solist in het trio van mijn vader; The Rowdy’s.
Ik ben flink gaan oefenen en speelde natuurlijk al snel rock ’n roll, want dat kwam toen op in die tijd. Swing en Twist op feestjes met petticoats en puntschoenen. En een vetkuif natuurlijk. Elf of twaalf jaar oud was ik toen. Daarna kwamen de Beatles en de Stones en ben ik meer rythm ’n blues gaan spelen. Midden jaren zestig kwamen Spaanse gastarbeiders werken bij Philips en bij Daf. Mijn oudste broer Peer en zijn vrouw Astrid traden eens op op een feest waar ook Spanjaarden speelden. Die speelden op zo’n Spaanse flamencogitaar. En niet met één plectrum zoals ik, – in mijn geval trouwens een bijgevijlde oude knoop –, maar met alle vijf vingers. Dus die gebruikten op die manier wel vijf plectrums. Daar was ik meteen door gefascineerd. Dus ging ik platen kopen en daarop zag ik ook de kleding die die mensen droegen.
Ik kocht in ‘67 een LP van een flamencogroep, ‘Festival Flamenco Gitano’, waarop ook ene Paco de Lucía meespeelde. Ik werd er helemaal koud van, zo goed. Die heb ik op mijn oude pick-up-je helemaal grijs geanalyseerd. Stukje draaien, gitaar pakken en proberen na te spelen. Hels karwei om dat uit te vogelen en al die stukken in mijn hoofd te krijgen. Maar het was de enige manier toen. Flamenco kun je niet spelen van bladmuziek en internet of YouTube bestonden nog niet. Ik ben Paco blijven volgen en vanaf mijn zeventiende speelde ik alleen nog flamenco. Ik viel onvoorwaardelijk voor de passie en emotie in die muziek.
Al na vijf jaar, in 1972, gaf ik mijn eerste concert samen met Sabana de Vedra in het toenmalige Globetheater. Toen ik een keer speelde in een bar van kennissen van mijn ouders kwam er iemand naar mij toe die mij uitnodigde mee te doen aan de Brabantse talentenjacht Springplank in Rosmalen. Daar won ik de eerste prijs. Vervolgens mocht ik meedoen met de landelijke competitie in Hilversum waar alle provinciale winnaars tegen elkaar uitkwamen. Daar werd ik tweede. Daarna werd ik door de KRO gebeld en kwam ik voor het eerst op televisie in een jeugdprogramma. Helemaal flamenco en op en top in Spaanse kledij. Daar liep ik overigens in Eindhoven ook gewoon mee over straat. Net als twee muzikale vrienden van mij die altijd apart gekleed over straat liepen: Piet Hein de Vos als cowboy, Cees Lemair als musketier. Ik was de Spanjool. We traden vaak tijdens elkaars concerten op maar deden dan wel ons eigen ding. Cees Middeleeuwse minstreel muziek, Piet Hein was echt country en ik bracht natuurlijk flamenco. Zo kreeg ik al bekendheid hier in Eindhoven maar ik wilde naar Spanje. Ik wilde dieper in de materie duiken. De taal had ik al enigszins opgepikt van de Spaanse gastarbeiders hier.
In 1972 ging ik voor het eerst naar Madrid. Daar is wel flamenco, maar dat zijn alleen de echte toplui waar je niet zomaar tussenkomt. Ik kwam er daarna regelmatig terug en heb daardoor ook de taal verder onder de knie gekregen maar ik begreep wel dat ik in Andalusië in het zuiden moest zijn, waar de flamenco ook vandaan komt. In 1974 trok ik daar voor het eerst heen. Ik ging naar Granada maar werd doorverwezen naar kleine dorpjes onder Sevilla en Jerez. Uiteindelijk kwam ik terecht in Sevilla en Chiclana de la Frontera in de provincie Cádiz, waar ik bevriend raakte met een juwelier, Augustin. Die had als klanten veel succesvolle flamencoartiesten die hun geld belegden in goud en sieraden.
Hij ving mij op tijdens mijn vakanties die ik daar elk jaar doorbracht. En hij bracht mij in contact met verschillende families waar ik echt onderzoek kon doen naar de pure flamenco. Echte flamencobeulen, toplui waar ik de fijne kneepjes van geleerd heb. Als ik daar liet horen wat ik kon vielen ze van hun stoel af. Van een Hollander verwachtten ze daar natuurlijk helemaal niks. Ze braken ook hun tong over mijn naam ‘Rolf’ dus dat werd al snel het Spaanse ‘Jan’, oftewel Juan, naar mijn vader. En Romano heb ik er zelf aangeplakt omdat dat ook een vrij algemene naam is, én omdat de familie van mijn oma van moeders kant uit Oost-Europa kwam. Ik werd al snel geaccepteerd, en vooral toen ik een keer in Chiclana spontaan kon optreden met La Paquera de Jerez. Dat was een van de héle grote flamencozangeressen. Ik zat een keer samen met die juwelier Augustin op de eerste rij tijdens een optreden op een groot festival toen ze met haar vaste gitarist Parilla de Jerez wilde dansen. Ze vroeg in het publiek wie er kon spelen en Augustin riep meteen “Juan hier kan spelen”. Ik het podium op, gitaar van Parilla in mijn handen, Bulería spelen. Staand applaus van achttienduizend man publiek toen ik klaar was. Ik was één dag later in heel Andalusië bekend als een Hollander die het echt bleek te kunnen: ik had la Paquera de Jerez begeleid.
Weer terug in Nederland begon in 1978 het wereldkampioenschap voetbal in Argentinië. Piet Sauer benaderde mij of ik een trio wilde samenstellen wat in kon spelen op de voetbalkoorts. Dat werd de band Conquistador waar, naast Piet en ik, nog een fluitist en bongospeler in meededen. We hadden een wereldhit met ‘Argentina’ en maakten nog een complete LP die ook een gouden plaat werd. Wie weet wat er gebeurd zou zijn als Nederland ook nog kampioen geworden was, maar Nederland werd in de finale uitgeschakeld.
Rolf en zijn vrouw, Mieke
Het was leuk om het een half jaar te doen en overal in Nederland en Duitsland op te treden. Maar mijn echte muziek was en is flamenco. Ik leerde mijn vrouw Mieke kennen en werd verliefd op haar voor ik wist of ze wel van deze muziek hield. Gelukkig bleek al snel dat ze er niet alleen van hield maar zelfs al jaren bezig was met flamencodans. Dat kon dus niet meer stuk en toen ben ik er echt mee door gegaan. Sindsdien speel ik regelmatig zeven of acht uur per dag gitaar. In 1979 kwam Paco de Lucía voor het eerst naar Nederland. Hij speelde samen met zijn broer in Carré in Amsterdam. Ik zat natuurlijk helemaal vooraan en had na dat concert mijn eerste ontmoeting met hem in zijn kleedkamer. Onvergetelijk.
Wat maakt die muziek voor jou zo fascinerend?
Flamenco heeft een oeroude oorsprong die waarschijnlijk in India ligt, met als basis tempeldansen. Via Arabië en Egypte kwam het uiteindelijk met de zigeuners en de moren terecht in Zuid-Spanje, in Andalusie. Daar bestond de gitaar al en dat instrument is in de flamenco een grote rol gaan spelen. Maar een flamencogitaar is anders dan een klassieke Spaanse gitaar. Het klankverschil is als het verschil tussen een glas droge sherry en een glas volle rode wijn. Ook het bouwen van die gitaren is een vak apart.
Ik heb me er in verdiept en kan ook zelf gitaren verbouwen en aanpassen. Al mijn eigen gitaren heb ik aangepast aan mijn eigen handen en vingers. Ze hebben allemaal dezelfde aanzet en dezelfde loop op de hals. Ik speel met vijf plectrums tegelijk want op de nagels van mijn rechterhand heb ik met industrielijm speciale matjes van boekbinderslinnen aangebracht. Die ik elke drie maanden weer vervangen moet worden als ze met de nagel meegroeien.
Flamenco neemt helemaal bezit van de speler of danser. Dat wordt ook wel met de onvertaalbare term ‘duende’ aangeduid. Het gevoel wat in jezelf omhoog kruipt en wat je helemaal overneemt. Het is kippenvel van buiten, maar ook van binnen.
Eenflamencogitarist volgt in principe altijd de zang en de dans. En dat leer je door het zo goed mogelijk navolgen van een voorbeeld. In mijn geval gitarist Paco de Lucía. Maar je ontwikkelt als het goed is daarna wel een eigen stijl. Ik heb Paco zelf pas na een aantal jaren ook persoonlijk leren kennen. Na dat concert in Carré, waar ik hem voor het eerst zag spelen, werd er een feest voor Paco gegeven, ergens vier hoog achter in Amsterdam. Daar hoorde hij mij spelen en na een uur was hij zo onder de indruk dat hij samen met mij wilde spelen. En dat hebben we daar dan ook gedaan. Na afloop zei hij: “Als jij een Hollander bent ben ik een Chinees”.
Paco de Lucía en Juan Romano
Flamenco kent wel 175 verschillende vormen, waarvan ik er 53 speel. Allemaal anders in opbouw, ritmes en akkoorden. Elke streek in Andalusië heeft zijn eigen stijl, vaak genoemd naar de streek zelf. Het is de zanger die aangeeft wat een gitarist moet spelen en in welke toonsoort. Die moet meteen aanvoelen waar een zanger naar toe wil. Ik ben purist en geef alles tijdens een optreden. Ik ben vaak wel twee kilo afgevallen als ik klaar ben. Het is een fysiek heel zware inspanning.
Ik doe dit nu al meer dan een halve eeuw en ben in Andalusië bekender dan hier. Daar word ik erkend als een grote instrumentalist en natuurlijk ook als fenomeen omdat ik een Hollander ben. Maar er zit waarschijnlijk toch wat zigeunerbloed in mij van mijn oma ‘s kant.
Kun je er van leven?
Ik heb jarenlang gewoon gewerkt naast de muziek. Op kantoor, bijvoorbeeld als boekhouder. Altijd via uitzendbureaus zodat ik makkelijk vrij kon krijgen om optredens te doen voor radio en tv. De gouden tijd was wat dat betreft de jaren tachtig. Nu ligt cultuur in Nederland bijna helemaal op zijn kont. Op theater en muziek is zo bezuinigd dat er geen droog brood meer te verdienen valt. Mensen die in Rotterdam afstuderen aan het conservatorium met als hoofdvak flamenco kunnen na hun opleiding Spaanse les gaan geven. Ze worden bijna niet meer geboekt, want er is geen geld meer om te programmeren. Een zaal als Carré zul je vandaag de dag niet meer zo vol krijgen met een flamencogitarist. Het is een voorbijgaande cultuur. Ook in Spanje is het nu muziek van vroeger. De Spaanse jeugd richt zich op Engelstalige massacultuur van nu.
Jullie eigen huis is nu helemaal Spanje.
Met mijn vrouw Mieke heb ik nog een paar jaar gependeld tussen Spanje en Nederland. Maar flamenco is ook daar een aflopende zaak. Nu blijven we hier. We hebben ons huis helemaal naar onze muzikale smaak ingericht.
In onze woonkamer zie je in de inrichting de hele weg die flamenco heeft afgelegd in de tijd. Van India, Arabië naar Andalusië en nu dus Stratum.”
De laatste column verschijnt rond de kerst. Het is een postume column van Hans van Goch, mede-oprichter van de flamencoafdeling van het Rotterdams Conservatorium