"El Quejío"
Huib Wilkes "El Payo Humberto"
Ik vraag periodiek iemand uit de flamencowereld om in de rubriek "El Quejío" een column te schrijven. De onderwerpkeuze is vrij, maar moet uiteraard wel flamenco-gerelateerd zijn. Maar daarbinnen is de inhoud dus vrij.
Deze zevende column is geschreven door flamencogitarist Huib Wilkes "El Payo Humberto" en is het eerste deel in de serie "Ciclo de Verano" die bestaat uit 3 columns die gedurende 3 achtereenvolgende weken zullen verschijnen..
Een korte biografie van Huib Wilkes:
Huib Wilkes (bijgenaamd: “El Payo Humberto” oftewel “De Niet-zigeuner Huib”) werd geboren in Amsterdam in 1946. Zijn moeder had begin jaren zestig een kamer verhuurd aan Spaanse gastarbeiders uit Cádiz die flamencoliefhebbers bleken te zijn. Huib werd, toen hij de muziek hoorde, er zeer door aangetrokken en koos voor de flamencogitaar. In 1963 vertrok hij met zijn moeder naar Cádiz waar hij les kreeg van een oom van één van de gastarbeiders, Juan Díaz de Cádiz.
In 1965 ging Humberto naar Madrid waar hij dans begeleidde in de dansschool van Mercedes y Albano. Hij ontmoette daar ook de Amsterdamse flamencodanser Juan Lerma en op 14 september 1965 deed hij examen om op te mogen treden als flamencogitarist in het Madrileense Teatro Calderón.
Met waardevolle adviezen en raadgevingen van Enrique Morente, die hij inmiddels had leren kennen, bekwaamde Wilkes zich rond 1968 in het begeleiden van flamencozangers. Hij ging later dat jaar op tournee met het Ballet van Mariemma, als tweede gitarist.
In 1969 ontving Wilkes een studiebeurs om in daarmee gedurende de jaren 1969 – 1971 in de leer te gaan bij de fameuze flamencogitarist Niño Ricardo. Over hem schreef Huib ook een boek dat verscheen onder de naam "Rostro de un Maestro".
In Spanje begeleidde El Payo Humberto tevens dansgroepen en zangers(essen).
Hij woont momenteel in de Verenigde Staten van Amerika.
Tegenwoordig kun je hem op youtube tegenkomen waar hij een eigen videokanaal heeft en zowel musiceert als verhalen vertelt (je kunt je via mail bij hem abonneren op korte verhalen die hij schrijft over het dagelijkse leven in Amerika).
Na contact gelegd te hebben was Huib Wilkes zeer welwillend om een column te schrijven. En aangezien hij nogal wat te vertellen had, besloten we het in een driedelige zomerreeks (ciclo de verano) te gieten.
Bij deze dan ook deel 1 van “Verhaal van een Nederlandse flamencogitarist”
Veel leesplezier!
~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~
“Verhaal van een Nederlandse flamencogitarist, deel 1”
door Huib Wilkes "El Payo Humberto"
Reis naar Cádiz
Langzaam gleed het Spaanse landschap aan mij voorbij. Ik was nu al 2 dagen op weg naar Cádiz, mijn eindbestemming, en dit was het laatste traject gezeten in de trein die ‘s morgens vertrokken was van het station Atocha dat gelegen is in het zuidelijke deel van Madrid. Het was een trein die nog voortbewogen werd door een locomotief die ik kon waarnemen als de trein een bocht maakte en een grote dikke rookpluim achter liet.
Het was al laat in de middag en aangezien het midden augustus was, was het smoorheet in de trein. In die tijd was nog geen airconditioning maar het voordeel was dat ik alleen zat in een 2e klas coupé. Het landschap was droog en dor met hier en daar olijfbomen en in de verte waren heuvels te zien in het trillende landschap. Het was mijn eerste kennismaking met Spanje, ik was 17 jaar oud en leefde in het jaar 1963. Mijn beroep toen was huisschilder en van mijn opgespaarde vakantiebonnen kon ik mijn Spaans avontuur bekostigen. Na al uren rijdend in die hitte was ik loom geworden en al kijkend naar het ongenaakbare Spaanse landschap liet ik mijn gedachten de vrije loop. Het begon allemaal een paar jaar daarvoor toen ik kennis maakte met een paar Spanjaarden die als gastarbeiders naar Nederland gekomen waren. Ze kwamen van de Canarische eilanden en woonden als kostgangers in de voorkamer van ons huis in de 1e Jacob van Campenstraat. De een heette José Nuñez en de andere José Cabeza. In hun vrije tijd zongen ze Zuid-Amerikaanse liederen op een niet onverdienstelijke manier en José Nuñez begeleidde zichzelf op de gitaar. Hij speelde linkshandig wat vrij ongebruikelijk is.
|
Wat mij vooral aantrok was zijn gitaarspel en ik besloot toen ik wat geld had een gitaar te kopen en dat deed ik bij muziekwinkel Dijkman aan de Sarphatistraat in Amsterdam.
Het was een Tatay Tomás uit Valencia. Het was een middelmatige gitaar maar ik was er gelukkig mee.
Aanvankelijk nam ik de lessen die bij de aankoop van de gitaar inbegrepen zaten en leerde wat akkoorden spelen.
Na enige tijd kwamen er twee andere Spaanse kostgangers bij ons wonen. |
Zij kwamen uit Cádiz en de een heette Luís Molina en de andere Rafael Rodríguez. Ze werkten bij Werkspoor in Amsterdam en samen gingen we op zaterdagavond vaak naar het Spaanse centrum in het van Nispenhuis dat toen gelegen was aan de Stadhouderskade. Er kwamen daar veel Spanjaarden uit alle delen van Spanje maar ook Hollanders die het leuk vonden in contact te komen met hen en dat was vooral door hun cultuur. Ik was een van hen en was vooral gefascineerd door muziek die zij flamenco noemden. Ik wist toen nog niet eens dat de flamenco uit Zuid-Spanje kwam en ik luisterde vol aandacht naar de kleine grammofoonplaatjes, E.P.'s, die ze uit hun vaderland hadden meegebracht. Ik vond de zang prachtig maar werd vooral geboeid door het gitaarspel. Wat een prachtige mysterieuze klanken hoorde ik. Dat wilde ik ook leren en via een advertentie kwam ik bij Carlo Mell terecht die een gitaarwinkel had in de Van Ostadestraat en daar les gaf samen met zijn dochter Marijke Mell. Op aanraden van Carlo Mell begon ik met klassieke les want ik moest eerst een technische basis hebben om dan later met flamenco door te gaan.
Op een dag was er een muzikaal optreden in het Spaans Centrum en ik hoorde zowaar Luis Molina flamenco zingen, begeleid door ene Tom Feenstra, een Nederlandse gitarist.
Ik was diep onder de indruk van beiden en ik besefte dat je als Nederlander wel degelijk flamenco kon leren spelen. Op een dag hoorde ik vanuit de kamer waar zij verbleven prachtige flamencozang en gitaar en vooral omdat het geluid door de muren heen klonk, maakte het zo een magische indruk op me.Toen ik aan hun vroeg wie dat waren en wat ze speelden bleek dat de zanger Porrina de Badajoz te zijn begeleid door de grote Niño Ricardo en ze speelden het beroemde nummer "Ojos Verdes" op de maat van een Bulerías. Nu werd ik pas echt verliefd op de flamenco en vooral door de gitarist. |
|
Een paar maanden daarna, toen ze terug waren van een vakantie naar Cádiz, hoorde ik Rafael Rodriguez flamenco spelen. Ik wist dat hij alleen een liefhebber was en toen ik hem vroeg waar hij dat geleerd had antwoordde hij van zijn oom tijdens zijn vakantie in Cádiz. Ik kreeg opeens een driest idee en vroeg hem of zijn oom mij eventueel ook wat flamenco zou willen leren als ik naar Cádiz zou gaan. Rafael antwoordde bevestigend en toen vroeg ik of hij hem een brief wilde schrijven voor me en vragen of dat mogelijk was. Na een maand kreeg ik een bevestigend antwoord van zijn oom die Juan Díaz de Cádiz bleek te heten. Die zomer besloot ik voor 6 weken naar Cádiz te vertrekken en kon bijna niet wachten op de zomervakantie. Ik stopte met mijn lessen bij Marijke Mell en bedankte haar maar vertelde dat ik naar Cádiz zou gaan en les zou nemen bij Juan Díaz…
Het werd langzaam donker en van het Spaanse landschap waren nu nog alleen nog de vage contouren zichtbaar met hier en daar de lichtjes van kleine dorpjes. Om 12.00 uur 's nachts reed de trein eindelijk het station van Cádiz binnen en ik werd opgewacht door familie van Luís Molina. Alles was nieuw en wonderlijk voor me. Dit was mijn eerste buitenlandse reis en wat voor een reis. Helemaal naar het uiterste zuiden van Spanje. Ik werd overwelmd door de hitte en vele geuren en andere geluiden. Nu hoorde ik voor het eerst overal Spaans spreken en verstond er bijna niets van. Ik werd ondergebracht bij vrienden van Luís Molina en maakte kennis met de Spaanse huizen en eten en de vele kortsluitingen die alles in het donker zette maar juist aan de straten een mysterieuze sfeer gaf.
Juan Díaz de Cádiz
Na 2 dagen bracht men mij naar Juan Díaz wat een hele lieve wat oudere man bleek te zijn. Ik had mijn Tatay Tomás meegenomen, maar na een korte inspectie keurde hij die gitaar af en mocht ik tijdens de lessen op een ander gitaar van Juan Díaz spelen. Ik vond het een prachtige gitaar en we begonnen gelijk met de Soleares. Ik ging 3x per week naar les en voor mij was het een openbaring. Juan Díaz speelde geweldig flamenco en hij was een groot bewonderaar van Niño Ricardo. Hij leerde mij falsetas van oude meesters waaronder Maestro Patiño, wat ik pas veel later begreep. Ook begreep ik pas veel later dat Cádiz de wieg van de flamenco was en de geboorteplaats van veel beroemde flamencoartiesten. De weken vlogen voorbij en toen ik na een maand bijna huilend vertelde dat mijn geld bijna op was en geen geld meer had voor les maakte Juan Díaz daar geen probleem van en bood me aan om gratis met de lessen door te gaan tot mijn vertrek.
Wat kan ik nu na precies 50 jaar nog zeggen en herinneren van mijn eerste flamenco-ervaring? Nog nimmer heb ik daarna zo een lieve en menselijke meester ontmoet.
Wat mij nog het sterkste is bijgebleven zijn de geuren en geluiden als ik via het binnenpoortje en patio zijn huis betrad. Overal zag ik vogelkooitjes hangen waaruit een gezang en getjirp weerklonk. En dan de mengeling van de geuren van bloemen en de geuren van het Spaans Mediterraans eten zoals een tortilla die gebakken werd en vaak de klanken van de gitaar van Juan Díaz die al zat te spelen voordat ik op les kwam. Nimmer heb ik Spanje zo ervaren als tijdens die eerste ontmoeting…….
Reis naar Madrid
In april 1965 ging ik wederom naar Spanje en nu naar Madrid. Dit deed ik op aanraden van enige flamencovrienden en -vriendinnen die ik in Amsterdam had leren kennen. Dat waren o.a. Renee van Yperen, die goed flamenco danste, de gitarist Peter Drolsbach, die al eerder in Madrid had gestudeerd, en de Spaanse leraar en flamencoliefhebber Arie Sneeuw.
Ik vertrok naar Madrid in gezelschap van niet alleen mijn nieuwe gitaar die ik in Cádiz gekocht had maar ook mijn fiets. Madrid werd in die tijd als de hoofdstad van de flamenco beschouwd en zeer veel flamencoartiesten woonden en werkten daar.
Ik betrad daar het pension 'Ponce de León' wat gelegen was aan de Calle San Marcos. Dat pension was me aanbevolen door Renee van Yperen die later ook naar Madrid kwam. De gitarist Peter Drolsbach had mij het adres gegeven van zijn broer Jan Drolsbach die onder de naam Juan Lerma in Spanje werkte als flamencodanser. Hij was een zeer goede danser en werkte met veel Spaanse dansgroepen, waaronder die van Mariemma, Pilar López en Antonio Gádes.
Van Juan Lerma mocht ik op zijn repetities komen spelen in Calle Amor de Díos numero 4 en heb daar veel van geleerd. Hij recommandeerde mij ook voor de beroemde dansschool van Mercedes y Albano in Plaza Tirso de Molina. Daar mocht ik spelen als 2e gitarist. De eerste gitarist was ene Pur en kwam uit Zuid-Afrika en hij begeleidde de danslessen. Ook daar heb ik zeer veel van geleerd want dansbegeleiding is vooral goed voor je ritmegevoel. |
Mercedes en Albano |
Op een middag wandelend door het centrum van Madrid, vlakbij Puerta del Sol, kwam ik in Calle Aduana terecht en al lopende viel mijn oog op een klein winkeltje. Toen ik binnen kwam bleek er een gitaarbouwer te zitten en na mijn begroeting stelde hij zich voor als Felix Bayón. Hij vertelde me dat de werkplaats waar hij nu bouwde ooit behoorde tot de beroemde gitaarbouwer Santos Hernández en dat hij het gitaarbouwen in zijn geest voortzette. Ik mocht op een van zijn pas geconstrueerde gitaren spelen en Felix luisterde aandachtig. Hij liet me de vele foto`s zien die aan de muren van zijn werkplaats hingen en alle beroemde en ook minder beroemde gitaristen waren aanwezig. Ik zag foto's van Ramón Montoya, Niño Ricardo, Sabicas, Mario Escudero e.v.a. Maar er hingen niet alleen foto's van flamencogitaristen, ook de grote klassieke gitaristen waren aanwezig zoals Andrés Segovia, Sainz de la Maza, Narciso Yepes enz….
Felix Bayon in la guitarreria de Santos Hernandez
Toen ik op een avond terugkeerde bleken er allemaal gitaarliefhebbers en gitaristen in de winkel te zitten en er werd veel gespeeld en gesproken over muziek. Men noemt dergelijke bijeenkomsten 'Tertulias' en ik vond het heel boeiend maar ook vreselijk gezellig. Van die avond af kwam ik zeer regelmatig bij Santos en ik noemde Félix ook altijd zo omdat hij de ware geest van Santos vertegenwoordigde. Hij werd een van mijn grote vrienden in Spanje en ik was er altijd welkom. Ook bij Santos heb ik heel veel geleerd van de gitaristen en liefhebbers die daar vaak kwamen spelen en ik vergeleek de Guitarrería de Santos Hernández wel met een bar waar i.p.v. drank muziek geschonken werd. Tijdens de vele jaren dat ik in Madrid woonde ben ik altijd bij Santos blijven komen tot de winkel gesloten werd. Gelukkig heb ik er veel video-opnamen gemaakt die ik op een dag op mijn Youtube-site wil plaatsen.
Een van de dingen die ik ook regelmatig deed was bijeenkomsten organiseren van de zogenaamde 'tertulias flamencas.' Dat deed ik hoofdzakelijk voor mijn leerlingen en flamencovrienden. Hierboven een foto van zo een bijeenkomst met als speciale gasten de zanger Naranjito de Triana en de gitarist Manolo Franco. Weer slenterend door het centrum van Madrid hoorde ik op een avond flamencozang komen uit een bar, Los Gabrieles, in Calle Echegaray. Toen ik daar naar binnenliep zag ik de zanger, hij heette Luís de Extremadura en had een stem die leek op die van Porrina de Badajoz. Hij zong in vele bars en toen zijn gitarist ermee ophield vroeg hij of ik hem wilde begeleiden.
Ik nam dat aanbod gretig aan en van toen af togen we samen naar de vele bars en vooral in Cava Baja waar El Mesón del Segoviano gelegen was en Los Gatos Blancos e.v.a.
We verdienden geld door met een schoteltje rond te gaan en op het einde van de avond of nacht deelden we de opbrengst.
Als we geïnviteerd werden op een drankje bestelde ik meestal een 'tapa' (wat lekkers op een schoteltje) omdat ik altijd honger had en slecht (nu nog) tegen drank kon. Ook van dat begeleiden van Luís de Extremadura heb ik veel geleerd. |
|
Op een dag kwam zijn gitarist weer terug en hij was het er niet mee eens dat ik als buitenlander werkte terwijl ander gitaristen werkeloos waren. Hij vroeg of ik wel een bewijs had als gitarist te mogen werken en dat had ik natuurlijk niet. Na enige informatie vond ik uit waar je daarvoor examen kon doen en deed dat op een middag in Teatro Calderón. Ik kwam goed door het examen heen en toonde daarna vol trots mijn artiestencertificaat aan die bewuste gitarist. Hij keek enigszins op zijn neus maar ik vertelde hem dat ik binnenkort zou vertrekken naar mijn vaderland. Toen vrolijkte hij weer wat op. Zo eindigde mijn Madrileens flamenco avontuur.
Vele jaren later (1988) kwam ik Luís de Extremadura weer tegen in Madrid. Helaas was hij aan lager wal geraakt en zag er oud en slecht gekleed uit. Ik ontmoette hem op Plaza Santa Ana en hij herkende me nog. Op een of andere manier voelde ik mij beschaamd en het deed me veel pijn hem zo te zien. Voordat we afscheid namen liet hij nog een keer zijn stem horen die nog een zekere kracht had maar het klonk meer als een schreeuw van wanhoop. Toen ik weg liep stond het huilen mij nader dan het lachen.
Opnieuw naar Madrid
In 1968 had ik weer een reis voorbereid naar Spanje en eerst reisde ik een aantal weken naar Málaga waar ik ene Werner, een Nederlandse flamencogitarist, ontmoette en samen een aantal lessen volgden bij een goeie gitarist.
Ik ontmoette daar ook, toen ik een dagje de velden introk en daar wat gitaar speelde, een schaapsherder die op het geluid van de gitaar afkwam. Hij stelde zich voor als Pedro Morito Marín en bleek een groot flamencoliefhebber te zijn en kon zelf ook wat zingen, maar het bijzondere was dat hij, ondanks dat hij analfabeet was, prachtige poëzie kon maken. We werden grote vrienden en iedere keer dat ik naar Málaga ging zocht ik hem op. Hij woonde in een bescheiden huisje in een gehucht wat 'Colonia el Ángel' heette en toen ik eenmaal een cassetterecorder had nam ik verhalen en poëzie van hem op.
De schaapsherder Pedro Morito
Een verhaal wil ik toch even opschrijven. Het gebeurde tijdens de Spaanse burgeroorlog. Pedro was toen nog een jonge knaap en in het dorp waar hij woonde vielen op een dag de republikeinen binnen en verzamelden alle bewoners op het dorpsplein. Zij lieten alle Heilige beelden uit het kerkje halen en wezen iemand aan van degenen die zich op het dorpsplein hadden moeten verzamelen. Die iemand was de jonge Pedro en een van de soldaten gaf hem de opdracht de op een hoop gegooide Heilige beelden in brand te steken. Doch Pedro weigerde en vervolgens drukte de soldaat een pistool op zijn borst en schreeuwde dat hij ze in brand moest steken en zo niet dat hij hem een kogel door de borst zou jagen. Pedro bleef echter rustig weigeren en liet weten dat hij nog nooit tijdens de processies achter de Heiligen had gelopen maar dat hij ze ook niet in brand wilde steken. De soldaat was verbluft door zijn argument en de onverschrokkenheid van Pedro. Hij schreeuwde en vloekte nog wel wat maar haalde de trekker niet over. Dat was dus Pedro en zo heb ik hem altijd leren kennen; een onverschrokken en nobel mens en vooral een grote vriend. Vaak trokken we er in de nacht op uit als hij de schapen liet grazen tegen de berghellingen en vertelde mij dan prachtige en spannende verhalen uit de tijd van de beroemde Spaanse 'bandoleros' waarvan hij er vele persoonlijk kende. Na Málaga zette ik mijn reis voort naar Madrid en het grote verschil met mijn reizen daarvoor was dat ik nu zelf over vervoer beschikte en wel in de vorm van een 2CV 'Lelijke eend.'
Samen met mijn moeder hadden we hem gekocht want alleen kon ik nog geen auto financieren. De 2CV was een zuinige en comfortabele auto met veel bergruimte. Een ideale auto voor `Jan Modaal' in die tijd en voor studenten en boeren en ook voor avonturiers. En daar was deze auto voor bedoeld en gemaakt. Hoewel niet snel kwam je altijd op je bestemming en de 2CV was even gemakkelijk te repareren als een bromfiets (ik spreek uit ervaring). Kortom in augustus van dat jaar reed ik Madrid binnen via Aranjuez en vanaf daar ging het toen vrij stijl naar boven aangezien Aranjuez in een vallei ligt en Madrid zo een 800 meter boven de zeespiegel. De nieuwe weg die later werd gebouwd was veel minder stijl waardoor het met de eend wat sneller ging. Aangezien een 2CV weinig weegt was het van Madrid naar Aranjuez een waar feest en je zeilde dan als het ware met grote snelheid naar beneden. Maar dat even terzijde. |
De 2CV... |
1968 werd een zeer belangrijk jaar voor me omdat ik ten eerste via Arie Sneeuw, Enrique Morente leerde kennen. Ik belde hem op voor een afspraak en we ontmoetten elkaar voor het eerst in 'La Cervecería Alemana' aan de Plaza de Santa Ana in het centrum van Madrid. Enrique Morente was zeer open en vriendelijk.
La Cervecería Alemana
Hij vond het erg leuk als hij buitenlanders ontmoette die zich aan de flamenco wijdden en sprak ook met veel bewondering over Arie Sneeuw die hij eerder had leren kennen. Om 23:00 uur vertelde hij me dat hij naar het beroemde Tablao Zambra moest omdat hij daar toen werkte als zanger. Ik bood hem aan hem in mijn Eend te brengen en hij was direct gecharmeerd van mijn auto. Zambra was een heel beroemd tablao flamenco in die tijd en werd in 1955 gesticht door de eigenaar Casares. In Zambra heerste nog de geest van de eens zo beroemde Cafés Cantantes in de flamenco en afgezien van een 'cuadro de cante y baile' was er ook een 'cuadro' van alleen zangers en dat waren de grote zangers van die tijd zoals Pericón de Cádiz, Rafael Romero en Juan Varea. Enrique Morente mocht als jonge zangers naast deze beroemde veteranen plaats nemen en dat was een hele eer. De gitarist was de zoon van de grote Perico el del Lunar die hetzelfde heette als zijn vader.
Pericón de Cádiz |
Rafael Romero |
Juan Varea |
Enrique en ik ontmoetten elkaar regelmatig en we gingen vaak naar beroemde bars waar ook andere flamencoartiesten kwamen. Een van die bars heette 'El Cortijo' en bevond zich in la Calle Arlabán; daar ontmoette ik regelmatig Pericón de Cádiz, die een ongelooflijke humor had, en ook Rafael Romero en Juan Varea. Vooral Varea was los van een excellent zanger ook een excellent persoon. Enrique noemde hem altijd een ware 'caballero' of gentleman. Vlakbij Plaza Santa Ana was een straat die Nuñez de Arce heet en daar waren vele bars die vaak bezocht werden door flamencoartiesten. De beroemdste van die bars was Gayango en hoewel niet goedkoop schonk men er wijn van uitstekende kwaliteit en de tapas waren uitmuntend, vooral die lekkere Spaanse ham 'Pata Negra.'
Pepe de la Matrona, Enrique Morente, Alida Radstock, Huib Wilkes,
Paco Almazan, Juan Martinez (kunstschilder)
Op een goede avond introduceerde Enrique me in een Peña Flamenca met de naam 'Peña Charlot' in de Calle Lope de Vega 14. De naam 'Charlot' staat in Spanje voor Charlie Chaplin en dat was de bijnaam van de eigenaar omdat hij een snorretje had als Chaplin. Gelijkvloers was het een bar en om in de Peña te komen moest je een smal trapje af. Dan kwam je in een ruimte zo groot als een soort woonkamer met een grote vierkante tafel in het midden met daarop flessen en glazen met wijn en allerlei tapas. Rond de tafel zaten de flamencoliefhebbers als een soort magistraten. Aan het hoofdeinde van de tafel zat de president van de peña die de sfeer uitademde van een soort patriarch. Het maakte een diepe indruk op me. Er heerste een plechtige stemming en Enrique moest eerst permissie aan de president vragen voordat ik bescheiden plaats mocht nemen naast Enrique. De president wees een van de genodigden aan en ik moet even zeggen dat zo een bijeenkomst ook wel een 'Tertulia Flamenca' wordt genoemd en de genodigden of leden heten in het Spaans 'contertuliantes.' Degene die aangewezen werd wees weer een andere aan die vervolgens zijn gitaar uitpakte. Na een korte inleiding van de gitarist hief hij met een heldere stem een flamencolied aan oftewel 'un cante por Soleá. De geheel sfeer veranderde gelijk en ik kwam in een onbeschrijfbare stemming. Mijn eerste kennismaking met de flamenco in een peña maakte een zeer diepe indruk op me. Na de Soleares zong hij nog een Seguiriyas en dat klonk zeer dramatisch. Na hem wees de president van de peña een ander lid aan en die begon met de intro van een beroemde Malagueñas van Don Antonio Chacón.
Pepe el de La Matrona |
Opeens werd ik opgeschrikt door een luide stem achter me en de andere aanwezigen schrokken ook blijkbaar en de zanger zweeg abrupt. "Esto no se canta así" bulderde hij (zo zing je het niet). In de smalle deuropening stond een niet grote maar zeer indrukwekkende persoonlijkheid met een grimmig gezicht. Langzaam schreed hij naar voren. Hij was gehuld in een Spaanse capa en in zijn rechterhand hield hij stevig een stok vast. In de Peña was de stilte te snijden. "Esta Malagueña no se canta así , así no la cantaba Chacón. (zo zong Chacón deze Malagueña niet) De zanger zweeg eerbiedig en de president bood de onverwachte gast een stoel aan. |
De stemming werd minder grimmig en ik dorst wat zachtjes te vragen aan Enrique: "Wie is deze man?". Enrique begon zachtjes te lachen en vertelde me dat deze man Pepe el de La Matrona was. Nu herkende ik hem opeens van de omslag van een platenhoes. Pepe el de la Matrona werd in die tijd beschouwd als de opperpatriarch en schatbewaarder van de Cante Flamenco en eigenlijk zou ik moeten zeggen 'De ware cante flamenco.' Nadat Pepe wat aangeboden kreeg werd de stemming gemoedelijker en hij begon uit te leggen hoe je deze Malagueñas behoort te zingen. Pepe liet met luide stem zijn gitarist komen die boven aan de bar stond. Hij nam de gitaar van de gitarist over en gaf een intro por Malagueñas. Pepe verhief zijn stem in een sacrale stilte en zong de beroemde Malagueñas van 'Viva Madrid y la Corte' van Don Antonio Chacón. Toen hij uitgezongen was brak er een luid applaus los met veel geluiden van bewondering en instemming.
Er werd die avond tot diep in de nacht nog veel gezongen en fel gediscussieerd over hoe je bepaalde melodieën van een cante wel of niet behoorde te zingen waarbij Pepe el de la Matrona natuurlijk de boventoon voerde. Enrique was al verdwenen omdat hij naar Zambra moest, maar ik bleef natuurlijk.
Ik had het grote geluk dat ik in die beroemde legendarische peña Charlot vaker mocht terug komen om te luisteren en later zelfs ook zangers mocht begeleiden. Ook ontmoette ik in deze peña voor het eerst de later zo beroemde flamencozangeres Carmen Linares, die daar al kwam om te zingen begeleid door haar vader. Ze was toen ongeveer 17 jaar oud.
Ik heb in deze peña verschrikkelijk veel geleerd en denk nog vaak met weemoed aan die tijd terug. Helaas is deze prachtige peña al lang verdwenen. Wat mij het meeste trof was dat deze peña de sfeer had van een soort 'hermandad' (broederschap) en dat kwam vooral door hoe de peña er uitzag met die grote lange tafel in het midden en alle leden die aanzaten met aan het hoofd van de tafel de indrukwekkende figuur van de president als een soort opperbroeder. Vele peñas lijken nu meer op kleine theaters en dat kan ook. Maar ik prefereer een peña in een kelder met een laag plafond en gedempt licht waardoor je het gevoel krijgt in een grot of zelfs psychologisch een soort baarmoeder te bevinden. |
Carmen Linares |
In zo een sfeer wordt de ware flamenco geboren vind ik. Maar dat is natuurlijk een persoonlijke mening.
REAGEER OP DE COLUMN!
Huib Wilkes "El Payo Humberto"
~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~|~
De volgende 2 columns verschijnen onder de noemer
"ciclo de verano" (zomerreeks)
op 3 augustus en 10 augustus 2013
|